Nietap omstreeks 1740

Uit Historie Nietap-Terheijl

Wanneer er zoveel bewijzen zijn voor het bestaan van herberg De Nijentap wordt ook de nieuwsgierigheid naar de plaats van de herberg groter. Dankzij een akte uit 1746, waarin de herberg wordt overgedragen aan een nieuwe eigenaar, is deze plek bekend. Koper was de joodse familie Victor, Samuel en zijn vrouw Rebecca Isaacs die de herberg "alwaar mede de Nejetap zij uithangende", kochten van de luitenant Johan Sinninge, brouwer te Groningen. Uit de omschrijving is op te maken dat de herberg vrij ver van de grens met Leek stond, op de driesprong naar Ter Heijl ongeveer op de plaats waar Pension Delbrugge stond (J.P.Santeeweg 22).

In het boek 'De Joodse Gemeenschap in het Groninger Westerkwartier, Peize en Roden', een uitgave van de stichting Vrienden van het Rijksarchief in Groningen, wordt het leven van Samuel Victor beschreven. Hij was de zoon van Victor Israël en afkomstig uit het Duitse stadje Leer. Toen hij meerderjarig was geworden, moest hij de stad verlaten omdat het stadsbestuur had bepaald dat slechts de twee oudste zonen uit het gezin van Victor Israël zich in de stad mochten vestigen. Samuel Victor zocht zijn geluk eerst in het naburige Groningen, maar werd om onduidelijke redenen ook daaruit verbannen. Zo kwam het dat hij in 1742 in Nietap een bestaan probeerde op te bouwen als slager.

Binnen de Nietapster gemeenschap behoorde Victor bij de 'cueters', de kleine boeren, die naast hun bedrijfje ook nog bij andere boeren werkten of, zoals Victor, andere bijverdiensten hadden. In tegenstelling tot de eigenerfden, waren de keuterboeren vaak van buiten de plaats afkomstig en hadden zij toestemming nodig om zich te vestigen. Toch zal Samuel Victor goed 'geboerd' hebben want voor de herberg De Nijentap legde hij 450 Caroliguldens neer. De verkoop van de herberg was een officiële gebeurtenis, die naar oud Drents gebruik met stoklegging plaatsvond. Ten overstaan van de schulte (rechter) van Roden en twee eigenerfde boeren werden de verkoopvoorwaarden door luitenant Sinnige voorgelezen, die daarna een stok op de grond legde. Met het oppakken van deze stok gaf Samuel te kennen dat hij met deze voorwaarden instemde.

Samuel en zijn vrouw bleven lange tijd in Nietap wonen en handelden ook in vee en manufacturen. In 1752 bracht hun zoon Isaäc zijn ouders in de problemen door zijn omgang met Dievertje Blok die op het huis Terheijl woonde, mogelijk was haar vader daar hovenier. Toen het meisje zwanger bleek te zijn, eisten haar ouders een grote som gelds. Over een huwelijk werd niet gesproken. Samuels dochter Sara trouwde niet Philip Abraham uit Leek. Lange tijd waren zij met hun kinderen de enige joodse mensen in de wijde omgeving. Vier van hun kinderen bleven in Leek wonen en vormden het begin van een bloeiende joodse gemeenschap waar in de oorlogsjaren een einde aan kwam.

Reconstructie van Nietap in 1742. E.J. Winter.

Het haardstedenregister uit 1742 vermeldt voor het eerst ook de beroepen, zodat er een beeld wordt verkregen van de buurtgenoten van Samuel en zijn vrouw. Nietap telde in dat jaar 19 gezinshoofden. Op een reconstructiekaart van Nietap, gemaakt door EJ.Winter, is te zien waar de huizen stonden van de toenmalige bewoners (zie kaart en inwonerslijst). Van zes gezinshoofden staan de huizen niet op de kaart. Zij woonden in de richting van Leutingewolde of op 'Romen', een van de boerderijen die bij Terheijl hoorden.

De meeste inwoners gaven zich voor het haardstedenregister op als 'backer’ of 'kopenschap' van 'huekerwaren' (kruidenierswaren) of van 'taback' en herberge' of 'hospes'. Ook Samuel de Jode staat vermeld, hier nog als 'slagter' omdat hij toen nog geen eigenaar was van de Nijentap. Ene Pieter J.Dwarshuis had een snijder (kleermaker) en een soldaat in huis. Jan Stevens (pand nr.74) had waarschijnlijk onderwijs genoten want naast zijn huekerswinkel verkocht hij ook boeken. Dat velen zich opgaven als herbergier of hospes geeft aan dat de bevolking inspeelde op de functie van het dorp als grensplaats. Ook werd er al veel gehandeld gezien de vele kooplieden die onder andere vaak tabak verkochten. Misschien werd er ook toen al gesmokkeld zoals zo vaak bij grensplaatsen het geval was en is. Mogelijk had dit ook met het Stapelrecht te maken want dat bepaalde dat alle waren die binnen de grenzen van Groningen te koop werden aangeboden via de stad Groningen verhandeld moesten worden. Volgens de overlevering zijn er heel wat goederen Nietap binnengesmokkeld en deden de inwoners daarmee goede zaken. In plaats van de officiële vaarroute van het Leekster Hoofddiep te nemen, voeren de schippers door de Thedemasloot, die vlak achter de huizen liep, zodat de waren gemakkelijk onderdak konden worden gebracht.

Dat er acht bakkers waren binnen zo'n kleine gemeenschap lijkt veel, maar dat was niet ongewoon voor die tijd. De mensen voorzagen zoveel mogelijk zelf in hun voedsel en hielden daarvoor vee en verbouwden graan, vooral rogge, en groenten. Dat bracht met zich mee dat velen ook hun eigen brood bakten in een apart bakhuisje met oven. Meestal werd er zwart roggebrood gegeten, dat, naast pap en pannekoeken, het belangrijkste eten was. Alleen op hoogtijdagen werd het witte brood, de roggebol, gegeten.

==Bronnen==
Bron(nen):