Moordlied

Uit Historie Nietap-Terheijl

In het verleden was het gebruikelijk dat er naar aanleiding van een moord een ‘moordlied’ van meerdere coupletten werd gemaakt. In 1881 werd te Nietap in het pand J.P.Santeeweg 2 een meisje door haar oom vermoord. Ook na deze moord werd een omvangrijk lied gemaakt. De liederen werden veelal door een straatzanger vertolkt.

Jan de Roos.

Een bekende straatzanger was Jan de Roos[1] uit Groningen. Getooid met slipjas, pet en soms met hoge hoed, vele kettingen en medailles, kon je hem vaak zingend aantreffen in de Herestraat in Groningen. Af en toe zong hij zijn liederen ook in Nietap. Hij had immer een wandelstok bij zich, waarmee hij zijn strofen kracht bijzette. Hij leefde van 1896 - 1979. De wat ouderen onder ons zullen hem zeker nog herinneren.

Moord te Nietap
Op de wijs van Carolina was een eenigst kind.

Men hoort van verre en nabij,
Steeds meer afschuwelijke daden;
Die, hoe de toedracht dan ook zij,
Ons veler diep bederf verraden;
‘t Is moord en doodslag keer op keer,
Waarvan ‘t gerucht ons komt ter ooren;
Zoo moest men dezer dagen weer,
Den dood van een jong meisje hooren.

Des morgens werd een schot gehoord,
En vond men ‘t meisje zonder leven;
Een kogel had haar ‘t hoofd doorboort,
Ze had den laatste snik gegeven;
Nog is de zaak niet aan het licht,
Of moord of zelfmoord is bedreven;
Men weet niet, hoe het is verricht,
Maar ‘t jonge meisje moest toch sneven.

Het meisje woonde bij haar oom,
En mocht een jongeling behagen;
Het meisje ging niet zonder schroom,
Verlof voor die verkeering vragen;
‘t Was oom volstrekt niet naar den zin,
Hij had geen vree met die verkeering;
En, kwam de jongeling bij hem in,
Dan maakte oom buitenhuis vertering.

De liefde en vrede gingen heen,
Daar oom steeds meer begon te vitten;
En doof voor beden en geween,
Steeds langer in de kroeg bleef zitten;
Verbittring kwam voor liefde in stee,
Oom voedde wraaklust in zijn harte;
Hij voerde een hartstocht met zich mee,
Die nooit iets baarde nog dan smarte.

Nu kort geleen zei oom tot haar :
Door deez’ revolver zult gij sterven;
En hij en ik; dat zeg hem maar,
Wij zullen allen ‘t leven derven;
Terwijl zij naast haar minnaar zit,
En overlegt, wat te beginnen;
Zegt zij haar hartevriend ook dit,
En juist komt oom van buiten binnen.

Wat er toen voorgevallen is,
Is niet bekend, maar ‘t kwam tot woorden;
Tot hooge woorden, dat is wis,
Zoo als verscheiden menschen hoorden;
En korten tijd na dezen twist,
Vond men haar dood aan hare wonden;
En schoon men wel de oorzaak gist,
Het rechte is nog niet gevonden.

Genoeg; het feit ligt voor de hand,
Het meisje heeft den geest gegeven;
Misschien staat hiermee in verband,
Dat oom zich zelven stond naar ‘t leven;
Althans, zoo luidt alom ‘t verhaal,
Dat hij zich trachtte te vermoorden;
Doch ‘t zijn geruchten allemaal,
Wat wij tot nog toe er van hoorden.

Justitie zal misschien weldra,
Het duistre van ‘t geval verklaren;
Maar hoe de loop der zaak ook ga,
Het past ons, ‘t zwijgen te bewaren;
Een ding is zeker : ‘t is een daad,
Der zonde, van ‘t begin tot ‘t ende;
Door haar geschiedde ook dit kwaad,
Zij is de bron van alle ellende.

Hij, die Gods wet met voeten treedt,
Zich overgeeft aan grove zonden;
Berokkent zich en andren leed,
Dat wordt ook hier weer ondervonden;
Het feit, dat hier bedreven is,
Hoe ‘t dan ook zij, moet elk verfoeien;
Het gif der zonde, dat ‘s gewis,
Blijft ook bij ons nog welig groeien.

an God, aan wet en overheid,
Men moge ‘t nog zoo graag verbloemen;
Wordt meer en meer ‘t gezag ontzeid,
Op deugd valt weinig meer te roemen;
Het zondenpad, zoo breed en schoon,
Wordt steeds, zoo schijnt het meer betreden;
En toch - rampzaligheid is ‘t loon,
Van hen, die ‘t leven zoo besteden.
==Bronnen==
Bron(nen):
  • De informatie op deze pagina, of een eerdere versie daarvan, is geheel of gedeeltelijk afkomstig uit "De historie van Nietap - Terheijl" zoals geschreven door Henk Doedens.