Het Tolhuis
Bij de invoering van de Gemeentewet in 1851 werden de gemeenten bevoegd om op hun wegen over te gaan tot het heffen van tol. De tolheffing door de Drentse gemeenten kwam pas goed op gang na de totstandkoming van het Reglement Subsidiën Kunstwegen in 1853. Kunstwegen zijn wegen waarop sneller gereden kan worden dan op zand- of andere wegen. Aan de gemeenten zou voor de aanleg een subsidie van 20 tot 50% worden verleend, mits de weg langer was dan 5 kilometer. Voor de gemeenten is dit een grote stimulans geweest om tot de aanleg van kunstwegen over te gaan.
In 1872 werd er een reglement op het vervoer over straat- en kunstwegen in de provincie Drenthe vastgesteld. Vanaf dat jaar kwam er in Nietap een tolhuis met de daarbij behorende tolboom, die de weg moest afsluiten.
Het tolhuis was gelegen aan de J.P.Santeewcg, op de hoek met de Turfweg. De tolgaarder, degene die de tol moest innen, werd bij inschrijving door burgemeester en wethouders van de gemeente Roden aangewezen. Hoogste inschrijver was ene Jan Jonker, van beroep tolgaarder te Faan, gemeente Oldekerk. Hij werd de eerste pachter van de Nietapster tolboom voor de periode van 1 mei 1872 tot en met 30 april 1873. Diverse pachters zouden hierna nog volgen. De pachtsom die de heer Jonker aan de gemeente Roden verschuldigd was, bedroeg f 828,— per jaar. De tolgaarder diende zich aan diverse voorwaarden te houden, zoals:
- De pachter moet het toltarief steeds voorhanden hebben en aan ieder die den tol heeft betaald, inzage daarvan verlenen, zoodra deze zulks verlangt.
- De pachter is verpligt zich onmiddellijk na aankomst van een rijtuig of ander met tol bezwaard voorwerp, zoowel bij nacht als bij dag, bij den betrekkelijken tolboom te plaatsen en den verschuldigen tol te ontvangen zonder eenig oponthoud voor de tolschuldigen te veroorzaken. Hij is verpligt iedere gangbare muntspecie aan te nemen. Hij moet zorgen steeds het noodige kleingeld als centen, halve centen, tien- en vijfentwintigcents stukken, bij zich en voorhanden te hebben.
- De bij het tolhuis behorende lantaarns en het tarief bord, worden met het tolhuis, ten dienste en ten gerieve des pachters gesteld, die verpligt is het tolhuis zelf te bewonen en toe te zien dat het in goede staat blijft, terwijl hij aansprakelijk is voor de schade die daaraan, behalve door storm of brand mogt ontstaan. De schade veroorzaakt door het rijden tegen den tolboom qf palen, komt ten laste des pachters, wanneer zulks plaats heeft bij avond of nacht, een uur na zonsondergang tot een uur voor zonsopkomst, indien hij namelijk niet voor een behoorlijke verlichting zorg heeft gedragen.
- De tolboom mogen nimmer geheel of gedeeltelijk openstaan. Bij overtreding waarvan de pachter zal vervallen in eene geldboete van Drie gulden.
- De pachter is verpligt bij vorst en oplooi den weg tot op 10 meter wederzijds van den tolboom te bezanden zoodat paarden en rijtuigen niet door de gladheid van den weg worden verhinderd stil te staan.
- Het is den pachter uitdrukkelijk verboden om in het tolhuis herberg of tapperij te houden.
Ook de rij- en voertuigen waren aan regels gebonden. Zo mochten deze geen zwaardere lading hebben dan 1500 Nederlandse ponden. Des winters niet meer dan 500 ponden. Een boom of ander ondeelbaar voorwerp dat zwaarder was mocht wel vervoerd worden, mits de wagen 4 wielen had met vellingen van niet minder dan 10 duim breed en zonder uitstekende kopnagels. De snelheid mocht niet hoger zijn dan 15 kilometer per uur. Dat men in die tijd bang was voor schrikkerige paarden blijkt uit een artikel, dat de strekking had te voorkomen dat er om de haverklap een paard op hol zou slaan. Reed iemand met een voertuig met hoge snelheid of een voertuig dat veel lawaai maakte, dan moest hij, wanneer hem over die weg komende paarden tegemoet kwamen en hem tot een afstand van 50 el genaderd waren, zijn voertuig tot stilstand brengen en wachten tot de paarden voorbij waren.
In december 1910 ontving de Gemeenteraad van Roden een brief van de directeur der Nederlandsche Tramwegmaatschappij, de heer C.Hamelink te Heerenveen, met het verzoek het tolhuis af te breken om het een paar meter naar achteren te verplaatsen ten behoeve van de aanleg van de spoorweg Drachten - Groningen, hetgeen geschiedde.
Dat het betalen van tol nooit erg populair is geweest, blijkt uit het feit dat er vele pogingen werden gedaan om er geheel of gedeeltelijk onder uit te komen.
Als laatste pachter van het Nietapster tolhuis staat te boek H. van Loenen, voor de periode van 1 mei 1932 tot en met 30 april 1933. De pachtsom was gedurende het 60 jarige bestaan van het tolhuis opgelopen tot f 5858,-.
Bron(nen): |
|