De familie Santee
In de tweede helft van de 18e eeuw nam het aantal inwoners van Nietap langzaam toe. Het gebeurde steeds vaker dat iemand van buitenaf zich in Nietap vestigde in de hoop daar een bestaan op te kunnen bouwen.
In deze tijd, kort nadat in 1746 Samuel Victor en Rebecca Isaaks de herberg 'De Nijentap' hadden gekocht, kwamen ook Pieter Santee en Hester Jacobs naar Nietap. De familie van Pieter Santee kwam uit Noord-Groningen maar had een 'Frans accent'. Ook de naam is in documenten soms met een accent geschreven (Santée). De grootvader van Pieter Santee, Abraham Santee, soldaat geweest onder kapitein Emmen te Delfzijl, was getrouwd met ene Frèse Couchet. Frèse Couchet had waarschijnlijk Franse voorouders of was mogelijk zelf afkomstig uit Frankrijk. Bij de doop in Delfzijl van hun eerste zoon Jan is de naam Zandt opgegeven. Dit is ook de naam van een nabij Delfzijl gelegen dorp en dat zou kunnen betekenen dat de familie daar vandaan kwam.
Pieter Santee was koopman en handelde in allerlei waren. Zijn zoons Jacob en Abraham bleven in Nietap wonen en traden in de voetsporen van hun vader. Op de lijst van gezinshoofden van Nietap in 1810 (zie .p. 23) staat Jacob te boek als 'mouter (bereider van gerst voor de bierbrouwerij), winkelier, tapper en graanaankoper'. Zijn broer Abraham was 'brander (stoker van brandewijn of jenever), winkelier, graankoper en handelaar in zeep/zout'. Behalve voor grutterswaren te zorgen, lieten de gebroeders hun dorpsgenoten blijkbaar ook niet op een droogje zitten. Er zullen heel wat biervaten en jeneverkruiken bij hen in de werkplaatsen gevuld zijn. Het graan dat Jacob en Abraham opkochten voor de bereiding van de drank kwam waarschijnlijk van hun eigen land want zij hadden in de loop der jaren hun grondbezit steeds verder uitgebreid. Hun grootste aankoop is waarschijnlijk het uitgestrekte landgoed Vredeveen geweest, dat in 1781 in hun bezit kwam. Kort na de aanschaf ervan richtte Abraham het woonhuis naar eigen, fraaie smaak in en nam er zijn intrek. Jacob woonde vooraan in Nietap. Hij kocht het aangrenzende, voormalige borgterrein van Thedema en de bijbehorende gronden.
Op de kaart uit 1832 is te zien welk uitgestrekt grondbezit de beide broers aan hun erfgenamen hebben nagelaten (Jacob overleed in 1816, Abraham in 1831). In totaal deed hun grondbezit niet veel onder voor dat van Baron Westerholt op Terheijl.
Jacob en Abraham Santee kunnen dus gerekend worden tot de rijkste inwoners van Nietap aan het begin van de 19e eeuw. Hoewel zij samen met Mr.de Lille, destijds eigenaar van Terheijl, de meeste huizen en grond in Nietap bezaten, waren zij beslist niet de enigen die tot welstand waren gekomen. Nietap kende aan het begin van de 19e eeuw een opmerkelijke welstand. Voor de personele belasting die betrekking had op de huurwaarde van bezittingen, het meubilair en toen ook nog de dienstboden, werden de gezinshoofden van Nietap, op een enkele uitzondering na, hoog aangeslagen. Dit blijkt duidelijk uit de hiernaast weergegeven tabel, waarop staat aangegeven hoeveel belasting in 1813 gemiddeld per inwoner werd betaald.
Nicolaas 't Hof Boerma en Jantje d'Ju's betaalden in 1813 zelfs nog meer belasting dan de gebroeders Santee. Zij woonden naast Abraham Santee (Nicolaas 't Hof was eerder getrouwd geweest met Hester Santee, dochter van Abraham) en hadden ook een winkel en tapperij. Blijkbaar werd daar goed mee verdiend want ook anderen die opgaven winkelier of tapper te zijn, zoals Harm Kroese en Jan Hillebrants, betaalden hoge bedragen. De blauwverver Arent van Wering betaalde minder belasting. De scheepstimmerman Sjirk Popkes en de boeren Geert Jacobs en Albert Jans die aan de weg naar Roden woonden betaalden nog weer minder.
De welstand van de bewoners van Nietap komt ook tot uitdrukking in het aantal boden (meiden en knechten) dat zij in dienst hadden. Uit archiefstukken blijkt dat het dorp al vroeg een stukje werkgelegenheid bood. De Wed. Jannes van Wijk (Albertien Wiltens) had twee boden in dienst. Zij was 69 jaar maar had nog een stokerij voor brandewijn. Haar zoon Jan, die naast haar woonde, verkocht waarschijnlijk de drank, want hij had een tapperij. Zijn hoofdberoep was echter brood- en koekbakker. Het zal een behoorlijke bakkerij geweest zijn want er werkten twee bakkersknechten, Reinder Klinkert en Lukas Heikes Wagenborg. In de huishoudens van Jacob en Abraham Santee dienden drie boden.
Een verklaring voor deze relatieve welstand moet waarschijnlijk gezocht worden in de positie van het dorp als grensplaats. Het is echter niet duidelijk wat het meeste opleverde voor de Nietappers. Waren het de vele reizigers die in Nietap enige tijd verpoosden en betaalden voor onderdak en verteringen? Of werd er vooral verdiend aan de smokkel van goederen?
Vermoedelijk heeft ook het stapelrecht van de stad Groningen een gunstige invloed gehad op de handel in Nietap. Dit stapelrecht houdt in dat alle goederen uit de Ommelanden binnen de stadsmuren van Groningen verhandeld moesten worden. In zijn boek 'Boeren op het Drentse Zand' geeft Jan Bieleman aan dat de Amsterdamse kooplieden Schaap en Lucht jaarlijks in de slachtmaand naar nietap kwamen om er vee te late nslachten en kuipen. Het gezouten vlees werd in tonnen vervoerd naar Amsterdam en 'elders', vermoedelijk de Franse legerrs want de Bataafse Republiek was inmiddels uitgeroepen. Waarschijnlijk kwam het vee uit de Ommelanden en omzeilden de kooplieden zo de stad Groningen. Overigens moest op Drents grondgebied evenzogoed wel het zogeheten 'bestiaal', de belansting op het slachten van vee, worden betaald. In die tijd was dat een hoog bedrag en Schaap en Lucht vroegen dan ook om vrijstelling ervan.
De bezittingen van Jacob en Abraham Santee bleven nog lange tijd in de familie. Uiteindelijk zouden de meeste huizen en gronden worden verkocht aan de huurders en pachters. Diverse nazaten van de gebroeders Santee verwierven een aanzienlijke positie en werden tot de notabelen van Nietap en Leek gerekend.
Daartoe behoorden onder andere leden uit de familie Santee-Landweer lange tijd de bewoners van Vredeveen. Johanna Jacoba Santee, dochter van Abraham, en haar man Geert Jannes Landweer verwierven het landgoed in 1836, bij de verdeling van de erfenis. Hun zoon Pieter Santee Landweer woonde in Leek en kocht samen met Samuel de Reis uit Nietap en Jan van der Schans uit Zevenhuizen, veengronden voor de exploitatie van turf. Samuel de Reis genoot bij de Nietapster bevolking eveneens veel aanzien. Hij had een bloeiende manufacturenzaak en was binnen de Joodse gemeenschap van Leek een vooraanstaande figuur. (zie p. 42). Geert Jannes Landweer (een achterkleinzoon van Abraham Santee) maakte carrière als belastingontvanger en was op provinciaal niveau actief voor het behoud van de Drentse cultuur.
Hendrika Santee, een andere dochter van Abraham, was getrouwd met Johannes Hendricus Leuringh, afkomstig uit een zeer welgestelde familie die uitgestrekte bezittingen had in Vredewold.
Leuringh was onder andere eigenaar van de kapitale boerderij Sintemaheerdt in Tolbert. Van 1811 tot 1823 was hij adjunct-maire van Leek. Zijn zoon Abraham Santee Leuringh was burgemeester van Leek in de periode van 1845 tot 1859 en diens zoon Johannes Santee Leuringh volgde zijn vader in 1859 op, tot 1865. Wibbina Santee (een kleindochter van Jacob) was gehuwd met Klaas Pieters Pel. Tot hun erfenis behoorde onder andere het latere Nietapster bos dat enige tijd de 'Pelsbossen' werd genoemd.
Een van de laatste Santees die in Nietap gewoond heeft was een broer van Wibbina en heette, net als zijn grootvader, Jacob. Hij woonde ook in het huis van zijn grootvader, vooraan in Nietap. Hij was olieslager van beroep. Sinds de tijd dat zijn grootvader op dezelfde plaats een winkel en graanhandel dreef, was er in Nietap veel veranderd. De bevolking was sterk toegenomen, evenals het aantal bedrijven en winkelpanden.
Jacob Santee heeft de komst meegemaakt van industriële ondernemingen als de vlasfabriek 'Lindenstein' en de steenfabriek op Terheijl. In deze tijd werd ook de school gebouwd en nam het aantal boerenbedrijven toe. De middenstand breidde zich uit niet een schoenmaker, een kleermaker, een rijtuigmaker, zelfs een architect, een uurwerkmaker en een modiste.
Ook op Terheijl was de bevolking toegenomen, maar daar woonden overwegend boeren- en veenarbeiders in soms uiterst kommervolle omstandigheden. Jacob, die ongehuwd was, voelde zich betrokken bij de gemeenschap en probeerde de lasten van de armen te verlichten. Na zijn dood in 1901 bleek dat hij vierduizend gulden had nagelaten aan de diakopie van de Hervormde Gemeente in Roden. Het geld moest worden belegd zodat de rente kon worden gebruikt voor de "aankoop van wollen dekens van minstens zeven gulden per stuk die telken jare in de week voor kerstmis aan oude en behoeftige menschen in de kerkelijke gemeente Roden moeten worden uitgedeeld, zullende echter niet de minste onderscheid mogen gemaakt worden om de wille van de Godsdienst, en zal het bij de uitdeeling niet de vraag mogen zijn wie is Orthodox of Modern, Jood of Christen maar alleen wie is oud en hulpbehoevend". Onder precies dezelfde voorwaarde werd ook aan de Hervormde Gemeente van Leek een bedrag van vierduizend gulden geschonken. De zogeheten `Santee-dekens' werden bij de firma Hillebrands gemaakt. Aan de Nietapster gemeenschap het Jacob Santee nog tweeduizend gulden na. Om dit geld en de rente daarover te beheren werd kort daarop de buurtschap Nietap opgericht.
In 1957 werd de hoofdweg door Nietap naar Jacob Santee genoemd, de J.P.Santeeweg. De P. hoort er eigenlijk niet in, zowel in zijn geboorte- als in zijn overlijdensakte staat alleen de naam Jacob vermeld. Zijn vader heette echter Pieter en vermoedelijk werd hij in de volksmond vaak Jacob Pieters genoemd.
Bron(nen): |
|