'Cueters' en boeren
In de loop van de 18e eeuw werden steeds meer afgegraven veengronden ontgonnen en als landbouwgrond in gebruik genomen. Aan weerskanten en tegenover de herberg De Nijetap nam het aantal huizen toe. Vrijwel zeker hadden al deze huizen een ruimte waar vee kon worden gestald en veevoer werd opgeslagen.
Het waren de kleine bedrijfjes van de zogeheten 'cueters' die meestal nog een andere bron van inkomsten hadden. Zij betaalden in de regel twee gulden aan haardstedegeld, een gulden voor hun boerderij en een gulden voor hun nevenberoep als koopman of bakker. Dat wat op het bedrijf werd geproduceerd was grotendeels bestemd voor eigen consumptie. Het vee bestond uit één of twee koeien, een varken en soms een schaap.
Daarnaast waren er grotere boerenbedrijven met één of meerdere paarden voor het landwerk. Het aantal paarden was bepalend voor de omvang van het bedrijf. Tot in de jaren vijftig van onze eeuw werd gesproken van zogeheten 'een-paards en twee-paards boeren'. Sommige bedrijven hadden zelfs de beschikking over drie of vier paarden maar in Nietap kwam dat niet vaak voor. Het aantal paarden was ook bepalend voor de hoogte van het haardstedegeld. Een boer met twee paarden werd een 'halve boer' genoemd en betaalde twee gulden, een boer met vier paarden was een 'volle boer' en betaalde vier gulden.
Bron(nen): |
|