De steenbakkerij op Terheijl

Uit Historie Nietap-Terheijl
Perceel J.P.Santeeweg 121. In de directe nabijheid stond de steenfabriek.

In de directe nabijheid van het huidige perceel J.P.Santeeweg 121 te Nietap stond in de 19e eeuw de steenfabriek van Terheijl. Een paar eeuwen voordien had er ook al eens een steenfabriek in Terheijl gestaan. Deze werd toen geëxploiteerd door de Cisterciencer kloosterorde uit Aduard en ging in de 16e eeuw teniet.

De nieuwe steenfabriek werd gebouwd door Carel Willem Alexander baron van Westerholt die in 1840 met zijn echtgenote Maasjen Peters Bussink vanuit Vorden naar Terheijl kwam. Carel Willem Alexander was de jongste zoon van baron Borchart F.W. van Westerholt. Het stel kwam bij zijn bejaarde vader in huize Terheijl inwonen. De baron had het idee om de aanwezige potkleigrond te laten afgraven voor de fabricage van stenen en dakpannen. Dit initiatief kwam vermoedelijk voort uit de wetenschap dat in de provincie Groningen de ene na de andere steenfabriek succesvol van start ging.

Op 26-08-1840 diende C.W.A. baron van Westerholt via de gemeente Roden bij de Gedeputeerde Staten van Drenthe een request in met het verzoek

tot oprigting van een steenoven en pannenbakkerij op het
zoogenaamde Leeksterveld, sektie K, nr. 210.

Het request ging vergezeld van een ondertekende verklaring

tegen de op te rigten fabriek geene bedenkingen te hebben van
O.Nieweg, H.B.Ipema, H.Datema, K.Stoffers en Jan T.Huberts.
Carel Willem Alexander van Westerholt,
Maasjen Peters Bussink.

Op 9 september 1840 antwoordden de Heeren Gedeputeerde Staten van Drenthe hierop dat er 'tegen de onderwerpelijken bouw geen bedenkingen bestonden'. In 1841 liet Carel Willem op een perceel grond aan de rand van het bos te Terheijl de steenoven en pannenbakkerij oprichten. In 1843 kon de fabriek in gebruik genomen worden.

In navolging van de Groningse steenfabrikanten gaf men de leiding van de fabriek in handen van een zogeheten 'Lipper brandmeester'. De Lipper brandmeesters, afkomstig uit Midden-Duitsland (Lippe), trokken met een eigen ploeg arbeiders naar de steenfabrieken, vooral in Groningen en Oost-Friesland. In het boek 'Lipsker op de Groninger tichelwerken' van P.Lourens en J.Lucassen wordt deze opmerkelijke trekarbeid, die duurde van 1700 tot het einde van de 19e eeuw, beschreven. Ook de steenfabriek 'Lindenstein', aan de andere kant van Nietap, werkte met Lipper Brandmeesters. Van de vele soorten seizoenarbeid, zoals maaien en turfsteken, was de steenbakkerij bij uitstek het terrein van de Lipper arbeiders. Zij waren echte vaklieden. Een Lipper ploeg werkte geheel zelfstandig en had een vaste arbeidsverdeling. Voor de productie van stenen moest de klei eerst worden gegraven, hetgeen soms gebeurde door lokale arbeiders. Zij werden 'bolkers' genoemd. Alle andere werkzaamheden, zoals het mengen (treden), het vormen (opsteken of afdragen), het drogen (opsnijden) en het bakken van de stenen gebeurde door de Lipper arbeiders. De Lipper arbeiders, inclusief de brandmeester, leefden geheel buiten de plaatselijke gemeenschap. Alle werkzaamheden werden in eigen kring verricht, zoals koken tot wassen. Vrouwvolk kwam er niet aan te pas. De brandmeester had, zoals zijn naam al aangeeft, de leiding bij het stoken van de ovens. Dit stoken gebeurde een aantal malen per seizoen, steeds als er voldoende voorraad was gemaakt. In oktober liep het seizoen ten einde en werden de arbeiders naar rang en productie uitbetaald onder aftrek van kostgelden en voorschotten. In de herfst ging een ieder met een volle buidel huiswaarts.

De door de baron van Westerholt ingehuurde brandmeesters waren:
F. Tappe 1843
C. Tappe 1844-1848

Vanaf 1847 heeft de steenfabriek zeker vier jaar stilgestaan. De reden hiervoor kon niet achterhaald worden. De volgende ingehuurde brandmeester was : F. Pieper 1851-1852

In de directe omgeving van de fabriek stonden enkele woningen, zoals het pand staande in de directe omgeving van de steenfabriek (op de tekening genummerd 2); twee arbeidershuisjes staande ten noorden van de steenfabriek (zie nr. 3 en 4); twee panden staande aan de Toutenburgsingel (zie nr. 5 en 6); het pand staande tussen de huidige percelen J.P.Santeeweg 115 en het pand 117 ruim 50 meter het land in (zie nr. 7). Deze woning was via een pad vanaf de J.P.Santeeweg bereikbaar. En het huis staande aan de linkerzijde van het (land)weggetje gelegen tussen de percelen J.P.Santeeweg 117 en 121 (zie nr. 8). Al deze woningen werden bewoond door personeel van de Terheijlster steenfabriek.

Plattegrond terrein steenfabriek Terheijl en omgeving.
nr. 1 = J.P.Santeeweg 119 - het huis van de steenfabrikanten
nr. 2 = J.P.Santeeweg 121 - steenfabriek

Na de dood van Borchard Frederik Willem baron van Westerholt tot Hackfort besloten zijn erven, in verband met tekorten op de exploitatie op het onroerend goed, de bezittingen van hun vader te Terheijl publiek te doen veilen. Op 17-10-1853 en volgende dagen werden baron Van Westerholts bezittingen ten huize van weduwe Meindert J. Juursema te Leek en ten overstaan van mr.C. de Ranitz, notaris te Groningen, in 250 percelen publiek verkocht.

Carel Willem Alexander baron van Westerholt besloot de Terheijlster steenfabriek ook van de hand te doen. Hij verkocht deze aan dhr. Mulder. Van Mulder is verder niets bekend. Als brandmeester huurde Mulder voor de periode 1855-1856 brandmeester C. Höcke in. Na verkoop van de steenfabriek vertrok het echtpaar Van Westerholt naar Velp. Carel Willem Alexander baron van Westerholt overleed aldaar op 27-03-1873. Zijn echtgenote, Maasjen Peters Bussink, overleed aldaar in 1879.

Het vervolg

Ieder jaar werden er met de steenfabrikant, de 'tichelheer', afspraken gemaakt over het aantal te plaatsen arbeiders en over de prijs per 1000 stenen. Dit werd gedaan door de 'tichelbode', een Lipker functionaris, die het alleenrecht had om Lipper-arbeiders te leveren. Het gevolg van dit systeem was dat de leiding van de fabriek voortdurend wisselde. In de bijna 25 jaar dat de steenfabriek op Terheijl zo werkte, zijn er tien verschillende brandmeesters geweest. De meesten bleven slechts een of twee jaren op Terheijl werken. Alleen brandmeester C.Tappe keerde vijf opéénvolgende jaren terug naar Terheijl (van 1844-1848). De laatste brandmeester was C. Wittsieker in 1869. In dat jaar schafte de Duitse regering de functie van tichelbode af, omdat zij dergelijke monopolie posities op de arbeidsmarkt niet langere gunstig achtte voor de economie. Kort daarna bleven de meeste Lipper arbeiders weg. Na de Duits-Franse oorlog van 1870/71 nam de steenindustrie in Duitsland zelf een enorme vlucht en trok zelfs veel arbeiders uit Nederland aan.

In 1856 werd de steenfabriek eigendom van Hindrik Winter, geboren te Leek op 06-12-1828. Hindrik Winter was tevens timmerman van beroep en hij bouwde in 1856 het huis thans genummerd J.P.Santeeweg 119, de latere woning van de ‘steenfabrikanten’. Hij trouwde met Antje Beukema (1837). Zij hadden twee kinderen. Hindrik Winter was ook brandmeester. De door Winter ingehuurde brandmeesters waren :
C. Höcke 1856
W. Heidergott 1857-1858

In 1864 verkocht Winter de steenfabriek aan Pieter Doornbos. Het gezin verhuisde in 1864 naar Roden.

Pieter Doornbos, geb. Delfzijl, 16-03-1841, trouwde met Nieborg, Heebe (1839), dochter van Wubbo Nieborg en Woltje Haken. Het gezin kwam 18-06-1864 vanuit Nieuwolda. Door Doornbos ingehuurde brandmeesters waren :
F. Schröder 1864
C. Krüger 1865
C. Wenke 1866

In 1867 verkocht Doornbos de steenfabriek aan Harmannus Geertsema. Het gezin vertrok in mei 1867 naar Groningen.

Harmannus Geertsema, geb. Scheemda, 22-08-1823, trouwde met Fijbiena Kruizinga (1833). Zij hadden 3 kinderen. Het gezin kwam 08-05-1867 vanuit Bedum. Een door Geertsema ingehuurde brandmeester was :
C. Wittsieker 1867-1869.

De door Oopke Smith herbouwde woning J.P.Santeeweg 119. (In de loop der jaren hebben enkele renovaties plaatsgevonden)

In 1869 verkocht Geertsema de steenfabriek aan Oopke Smith. Het gezin vertrok in mei 1869 naar Leek. De Terheijlster steenfabriek bleef daarbij in de familie. Harmannus Geertsema's dochter Margaretha Geertsema trouwde met Jakob van der Kamp, een zoon van Willem Jakobs van der Kamp en Germke Oopkes Smith. Germke en Eise Oopkes waren broer en zuster.

Alle Terheijlster steenfabrikanten woonden in het huis van de ‘steenfabrikanten’, dat omstreeks 1856 door Hindrik Winter was gebouwd (thans J.P.Santeeweg 119 - zie plattegrond). In 1869 herbouwde de nieuwkomende steenfabrikant, Oopke Smith, de woning.

Oopke Smith, geb. Baflo, 01-12-1836, zoon van Eise Oopkes Smith en Grietje Gerrits Smit trouwde met zijn volle nicht Aske van der Kamp, geb. Wierhuizen, gem. Eenrum, 09-02-1841, dochter van Willem Jakobs van der Kamp en Germke Oopkes Smith. Zij hadden 5 kinderen. Het gezin kwam 08-05-1869 vanuit Winsum. Noch bij de Nietapster steenfabriek, noch bij de Terheijlster steenfabriek, werden na 1869 nog brandmeesters ingehuurd.

Tolhuis

In 1865 was de kunstweg van Roden naar Leek klaar en de gebruiker van de weg werd verplicht tol te betalen. Ter hoogte van de Turfweg, tegenover het huis van de steenfabrikanten en op de Turfweg, stond een tolhuis. Na verloop van tijd kwam er tegen het betalen van tol nogal wat weerstand. Op 09-03-1871 verzocht steenfabrikant Oopke Smith BenW van Roden

hem te accoordeeren omtrent de tolheffing voor die wagens, die pannen of
steen door het hek van zijn fabriek halen, aanbiedende daarvoor eene som
van f.10,00 in ‘t jaar.

De gemeente ging hiermee akkoord ‘onder verbinding van zijne zijde om geene andere wagens te vergunnen over zijn grond te laten rijden en onder belofte om bij zijn nieuw gebouwde huize (J.P.Santeeweg 119) een hek of wring te zetten met een slot erop'. De gemeente eiste dit omdat vele gebruikers van de kunstweg het tolhek ontweken. Men kon namelijk via het terrein van de Terheijlster steenfabriek en daarna via de Toutenburgsingel naar Leek of Roden v.v.

Een rood gebakken plavuis met de naam 'Ter Heijl' er op.

Oopke Smith verkocht in 1874 de steen- en pannenfabriek, de omliggende gronden en de bij de steenfabriek behorende woningen, aan Gerrit Jan Hillegondus Ebbinge Wubben, notaris te Roden. Het gezin Oopke Smith vertrok 21-11-1874 naar Eenrum.

Notaris Ebbinge Wubben exploiteerde de steenfabriek zelf. Hij woonde te Roden. Het huis van de steenfabrikanten verhuurde Ebbinge Wubben aan particulieren.

In verslagen uit 1879 is nog te lezen dat de fabriek in dat jaar nog winst opleverde. Mogelijk nam de productie daarna snel af. Wanneer de fabriek is gesloten is niet bekend. Het moet in de tachtiger jaren van de 19e eeuw zijn geweest, want een gedeelte van de fabriekswoningen werd aan het eind van de tachtiger jaren gesloopt.

Helaas is er van de steenfabriek niets bewaard gebleven. Vele jaren later is echter nog een rood gebakken plavuis, van ongeveer 20 bij 20 cm aangetroffen, met de naam 'Ter Heijl' er op. De tegel is in particulier bezit.

==Bronnen==
Bron(nen):